top of page

Een val in Epernay

Epernay, de Franse stad in het westen van het departement Marne met ongeveer 24.000 inwonders. De stad lig aan de Marne, direct ten zuiden van de rivier en in het midden van Frankrijk's meest noordelijke wijnstreek, de Champagne. Het goede leven lonkt er met de aanwezigheid van vele champagnehuizen zoals die van Moët et Chandon, Mercier, Champagne Mansard Baillet, Castellane en Laurent-Perrier. Het is daarnaast de geboorteplaats van John Gadret, voormalig Frans wielrenner die bij veel Tourspel-managers ooit op de nominatie heeft gestaan om gekozen te worden, maar nauwelijks in uiteindelijke selecties voorkwam bij nader inzien. Toch is hij niet de eerste link tussen wielrennen en Epernay die bij veel volgers naar voren komt en dat komt door onderstaande.

Het was 6 juli 2012. Wilhelmien zat voor de televisie in het Limburgse Blitterswijck. Haar lichaam was moe, haar benen twijfelden tussen de stappen, een uurtje televisie kijken zou voor ontspanning zorgen. Haar zoon had zich maandenlang voorbereid en was als kopman voor Vacansoleil vertrokken naar de Tour. De zesde etappe van Épernay naar Metz was op papier een saaie etappe. Een glooiende rit door Noord-Frankrijk, één klein colletje van de vierde categorie. Het zou een massasprint worden. Wilhelmien dommelde in haar stoel, stroperig vloeide de zwaarte uit haar benen. De viermans kopgroep met Karsten Kroon en Zabriskie zou ieder moment worden teruggepakt. Onder de vlag van vijfentwintig kilometer hadden ze nog maar driekwart minuut voorsprong. De televisie toonde vier strijders, spartelend, wachtend tot hun vlucht zou eindigen. Dan ineens, een zwiepende camera. Een valpartij, renners in een sloot, een dikke man met een geel petje krabbelde overeind in de berm. Midden in beeld stond een renner van Vacansoleil, wenkend naar de materiaalwagen. Was het de kopman, de zoon? Nee, gelukkig niet. Nog een renner van de ploeg, ook hij hield een wiel omhoog. Wilhelmien schoof op haar stoel. Haar ogen scanden de chaos op het beeldscherm. De regie schakelde naar de kop van het peloton. Orica maakte een waaier en voerde het tempo op, ze snelden weg van het bloedbad aan de horizon. Een donkere vlek aan het einde van een lichte streep asfalt. Wat boeide de koers nu nog, dacht Wilhelmien. Terug naar de val, de jongens op de grond. De helikopter toonde de kluwen mannen, klevend aan het wegdek, kermend in het gras. Sommigen klauterden weer op hun fiets, zochten vertwijfeld naar de vaart in hun wielen. De camera draaide. Ploegleiderswagens stonden stil, mannen renden met wielen. Close up, een renner van Française des Jeux. Terug naar het beeld vanuit de heli, een slagveld vol gewonden. Onder in beeld de bewegingsloze renner, lang, dun. Vacansoleil. Nee! Wilhelmien verstijfde, ze wilde schreeuwen, opstaan, maar zat gelijmd in haar stoel. Nee!! De cameraman op de motor toonde renners die zich ontfermden over hun fietsen, praatten in hun microfoontjes, zochten naar hun ploegleider. Iemand van de Tourorganisatie maande renners opzij te gaan, de wagens moesten erdoor. De Tour, de show! Le spectacle doit continuer!

Wilhelmien had het goed gezien, het was haar zoon die daar lag, ergens in een berm op het Franse platteland. Haar maag verhardde, zweet brak uit. Daar! Links in beeld, een Vacansoleil-renner knielde naast een ploeggenoot. “Wout”, fluisterde ze zacht. Inzoom naar Fränk Schleck, zoekend naar zijn fiets. Moeder Poels had geen idee van wat er zich afspeelde, 350 kilometer bij haar vandaan. Dat haar zoon amper lucht kreeg, zijn ribben paars kleurden. Rob Ruijgh maakte Wout's helm los, sprak tegen hem, dat-ie rustig moest blijven, vol moest houden. Ploegleider Daan Luijkx kwam aangerend. Hij schreeuwde om een dokter. Niet veel later werd Wout op een brancard gelegd. Zijn hoofd zakte weg in de kussens. Achter zijn donkere zonnebril drong het besef tot hem door dat het einde van zijn Tour samenviel met de dreun van een ziekenwagendeur. De klep sloot. Wout richtte zich op, sprak tegen de dokter: “Het gaat, het gaat wel, ik kan best fietsen.” De arts keek hem aan, indringend en toch ook verbaasd: “Ik denk dat je je ribben hebt gebroken.”

Renners zijn begiftigd met een bizarre, bijna zelfvernietigende drive. De verhalen zijn legio. Gerrit de Vries reed ooit een touretappe met een gebroken bekken, recenter voltooide Maarten Tjallingii een rit met een gebroken heup. Tommy Simpson was ziek en uitgemergeld maar wilde door. Nu was het Wout. Hij verbeet de stekende pijn in zijn romp, zei zo zelfverzekerd mogelijk: “Nee, volgens mij niet, het gaat wel. Waar is mijn fiets?” De arts boog zich over hem heen, voelde aan de ribben. Nadat de arts hard op zijn borstkas had gedrukt en Poels met een stalen gezicht de pijn had verbeten en bleef beweren dat er niets aan de hand was, gaf de arts zich over. Wout verbeet de pijn, veinsde dat hij niets voelde, dat hij door kon. Hij had gehoopt dat de arts zou zwichten voor zijn gebluf, dat de bek van de ambulance hem zou uitspuwen, als een walvis en dat was gelukt.

Twee minuten later zat Wout weer op de fiets, hij reed weer, hij was nog in de Tour, de Tour waarop hij zich al die maanden had voorbereid. Het publiek moedigde hem aan. Elke pedaalslag was een mes tussen zijn ribben.

In Blitterswijck stond de kamer vol. De buren waren gekomen, vrienden uit de buurt. “Wout fietst weer”, klonk het hoopvol. “Gelukkig”, verzuchtte Wilhelmien. Ze ontspande. De televisie bleef aan, maar gaf geen beelden meer van haar zoon. Van de minuten dat het tot Wout doordrong, dat de ploegleiders op hem inpraatten, hem maanden te stoppen, smeekten te remmen, dwongen af te stappen, zijn geen getuigen. Tien kilometer verder haalde ploegbaas Daan Luijkx hem uiteindelijk van de fiets. Poels zat er huilend van de pijn op. Wout ging alsnog de ambulance in. Niet veel later rinkelde in Limburg de telefoon. Of Wilhelmien met spoed naar het ziekenhuis in Nancy wilde komen.

Na zijn zware val in de zesde etappe tussen Épernay en Metz lag Wout Poels anderhalve week plat op bed. De weken erna kon hij niet lopen zonder hulp, moest zelfs naar adem happen als hij een tijdje had gepraat. Zich wassen ging ook niet. „Dan komt er een verpleegkundige met een washandje, en die zegt: draai je maar om”, vertelt Poels.

Drie gebroken ribben, een gescheurde milt, gekneusde longen en een scheur in een nier,

Een lang herstel volgde, want Wout wilde door. Zijn moeder kon heb toch niet vragen om zijn ziel en zaligheid op te geven? De opluchting was groot bij zowel Wilhelmien als Wout toen hij in 2013 weer de Tour reed en als morele winnaar met een zevende plek in het gezelschap van de favorieten over de finish kwam op 20 seconden van de ritwinaar Daniel Martin. Voor de camera's van de NOS brak Poels. Terwijl hij aan het uitrijden was en geïnterviewd werd, schoten de maanden die gepasseerd waren door zijn gedachten. Een snik in zijn stem liet zien was de impact was geweest van de val. De verslaggever zwijgt en Poels buigt het hoofd, geëmotioneerd laat hij zijn pedalen draaien. Het hoofd gebogen, maar de rug gerecht: Poels is terug.

"Je moet een berg respecteren. Als je een vriend bent van de berg, dan wordt de berg ook een vriend van jou. Aan de voet van een berg zeg ik ook altijd: `Goh, wat ben jij een verschrikkelijk mooie berg'".

BRAM TANKINK

bottom of page