top of page

Terug in de tijd met de Pontiac-man

Ik ben geboren in 1923 als tweede in een gezin van zestien. Tijdens de oorlog smokkelde ik tabak om het gezin te onderhouden en stak ik illegaal de grens over. Dit zorgde ervoor dat ik uiteindelijk zes maanden in gevang zat, de politie pakte mij op. Dat was een tegenvaller, maar een voordeel van al dat smokkelwerk en fietsen was dat ik een stel sterke benen kreeg. Na de oorlog, toen ik 23 was, besloot ik mijn geluk te beproeven in het wielrennen en werd ik prof. Ze noemden mij het prototype van een boer, compleet met een blozend gezicht, eeltige vuisten en een kapsel met een zijdelingse scherpe lijn. Brute kracht, passie en sluwheid typeerde mij zeiden ze, ik was voor hen de gewone boerenjongen, samen met een accent dat voor de meeste Nederlanders buiten mijn eigen Westhoek onbegrijpelijk was. Hoewel ik zo sterk was als een os, stond ik niet bekend om mijn vaardigheden en controle en kwam ik helaas vaak hard met de grond in aanraking. Toch bleef ik doorgaan en met de jaren groeide mijn erelijst. Mijn eerste succes volgde snel, want in 1950 won ik de klassieker Bordeaux-Parijs, een wedstrijd met een lengte van maar liefst 550 kilometer. Dat kunstje flikte ik trouwens nog een paar keer. Ik won als eerste Nederlander een etappe in de Giro d’Italia en reed er rond in de roze trui. Ik werd kampioen op de baan en pakte de overwinning in de Ronde van Vlaanderen, maar dat alles valt in het niet bij mijn grootste ‘prestatie’, dat ene waar de mensen zich mij van kennen.

In de beginjaren was ik ijzersterk en het was niet verrassend dat ik het jaar erna deel mocht nemen aan de Tour de France met het Nederlands team. Natuurlijk, ik kende de Tour, maar echte bergen had ik nog niet eerder beklommen. En geloof het of niet: op 16 juli veroverde ik, in de Pyreneeën, dus de bergen, de gele trui. In die twaalfde etappe, van Agen naar Dax zat ik in de juiste ontsnapping met een klein groepje, won ik de etappe en pakte een voorsprong van negentien minuten. Dat was genoeg om op te schuiven naar de eerste plek in het klassement, ik mocht naar het podium! Een unicum, het land stond op zijn kop! Niet eerder had een Nederlander de gele leiderstrui omgehangen gekregen, ik had geschiedenis geschreven! De volgende dag stond ik als leider van het algemeen klassement aan de start. De mooiste dag van mijn carrière, de meest memorabele! Het noodlot sloeg echter toe tijdens die etappe, een bergetappe met onder andere de Tourmalet en Aubisque op de route. Hoewel ik dus nog nooit echt in de bergen had gereden en dus geen klimervaring had, was ik vastbesloten om de trui vast te houden. Het leek mij slim om vroeg aan te vallen, ik hoopte dat mijn voorsprong voldoende zou zijn om aan het einde iets over te houden. Het lukte prima eerlijk gezegd en toen ik de top van de Aubisque bereikte reed ik nog steeds in de buurt van de favorieten Fausto Coppi en Stan Ockers.

De problemen begonnen echter al snel na de top. Ik had nauwelijks ervaring in klimmen, dus ook afdalen was onbekend terrein. Ik dacht er verstandig aan te doen om in de afdaling Fiorenzo Magni te volgen, een van de beste dalers uit het peloton. De Aubisque is alleen een verraderlijke afdaling. Ik sneed een haarspeldbocht niet goed aan en kwam ten val in het gravel. Snel sprong ik weer op de fiets. Nog steeds in de overtuiging dat ik mijn gele trui moest verdedigen gooide ik mijzelf nog roekelozer naar beneden. Al snel ging het mis: met een te hoge snelheid zoefde ik naar beneden toen er een volgende haarspeldbocht opdoemde. Op tijd remmen lukte niet meer, ik reed recht een 70 meter diep ravijn in! Ik maakte een enorme schuiver maar had een engeltje op mijn schouder. Hoewel ik maar liefst zeventig meter naar beneden viel, was ik vrijwel ongedeerd. Ik wilde in die bocht wel naar links, maar de fiets ging rechtdoor.

Tegenwoordig staat er een muurtje, maar in 1951 niet. En ik had geluk, want voordat ik met de afdaling begon had ik mijn pedaalbandjes losgemaakt. Toen ik viel schopte ik mijn fiets weg en beschermde ik mijn hoofd met mijn armen en handen. In enkele seconden zag ik mijn hele leven voorbij flitsen. Mijn val werd gebroken door een paar jonge boompjes en ik wist één ervan vast te grijpen. 70 meter boven mij stopten de teamauto’s en was er grote paniek. Toen mijn ploegleider Wim Pellenaars bij de rand kwam zag hij mij 60 meter onder hem langzaam naar boven klimmen.

In 1992 dook er een filmpje op waarop te zien is hoe ik met een ketting van fietsbandjes omhoog wordt gehesen. Het is duidelijk te zien; ik was in tranen toen ik omhoog werd gehesen! Niet zozeer omdat ik pijn had, maar omdat er een eind is gekomen aan mijn Tour! Ik wilde wel doorrijden, maar moest van de wijze mensen om mij heen naar het ziekenhuis. Daar werd echter niets ontdekt, ik was zo hard als staal.

Mijn val zorgde er wel voor dat ik als pionier in moderne sport marketing bekend kwam te staan.

De Belgische fotograaf Piron was als eerste bij mij na de val en nam een foto die later door horlogefabrikant Pontiac gebruikt zou worden voor een advertentiecampagne rond mij. Vanaf dat moment ben ik bekend: ten eerste omdat ik viel, ten tweede omdat ik voor de reclame later riep: ”Zeventig meter viel ik diep, mijn hart stond stil, maar mijn Pontiac liep.”

"Je moet een berg respecteren. Als je een vriend bent van de berg, dan wordt de berg ook een vriend van jou. Aan de voet van een berg zeg ik ook altijd: `Goh, wat ben jij een verschrikkelijk mooie berg'".

BRAM TANKINK

bottom of page